'Een voedselbos maakt het leven in de stad zoveel leuker'
Hoe word je dat eigenlijk, voedselbosexpert?
‘Ik ben van origine architect. Maar ik raakte geïnteresseerd in de vraag: hoe kan ik met mijn ontwerpen voorzien in onze basisbehoeften – warmte, onderdak, voedsel – op zo’n manier dat het ecosysteem niet alleen geïntegreerd is, maar ook hersteld wordt? In die zoektocht ben ik onder andere voedselbossen tegengekomen: een door mensen ontworpen, eetbaar ecosysteem van bomen, struiken, kruiden, klimmers en andere planten, dat een duurzame manier van voedselproductie mogelijk maakt. In Utrecht hebben we de afgelopen jaren bijvoorbeeld Rijnvliet gebouwd, de eerste eetbare woonwijk van Nederland van 16 hectare groot en met 1.100 woningen. Maar het hoeft echt niet altijd zo reusachtig: op een schoolplein in Ede hebben we een klein voedselbos aangelegd. Toen we een paar jaar later terugkwamen, zagen we hoe vanzelfsprekend het was geworden voor de kinderen om met hun planten en kruiden te koken. Ze zijn opgegroeid met die natuur, dat vond ik mooi om te zien.'

Zijn er nog meer voordelen voor bewoners?
‘Een voedselbos is een plek om samen te benutten en van te genieten. Als je het goed doet, wordt de natuur een blijvend, vanzelfsprekend onderdeel van het stedelijke leven. En de openbare ruimte – soms toch een beetje anoniem – krijgt een nieuwe betekenis, waardoor er betrokkenheid van de bewoners en sociale cohesie ontstaat. Rijnvliet is een nieuwbouwwijk in ontwikkeling: een plek waar niemand elkaar nog kent. Eetbaar groen is dan een verbindende factor. Met een kaart van de gemeente kunnen buurtbewoners bijvoorbeeld zien dat de appels en kaki’s rijp zijn, waarna ze samen gaan plukken. En het leuke is, in onze multiculturele samenleving zit heel veel kennis en kunde. Op Utopia Eiland in Almere, een project dat ik heb gerealiseerd en waarbij ik nog steeds betrokken ben, hebben we een voedselbos, een agrarisch landschap en een recreatiegebied. Elke week maakt een Russische vrouw soep voor de vrijwilligers met ingrediënten van de verschillende landschappen.’
Goed voor de mens zo'n eetbaar landschap. Wat zijn de voordelen voor de natuur?
‘Bij een voedselbos probeer je de prestatie en de samenhang van een natuurlijk bos te evenaren. Bijvoorbeeld door de bodem te herstellen, waardoor veel water geabsorbeerd kan worden. Maar ook door insecten aan te trekken, waardoor een natuurlijke balans en plagenbestrijding ontstaan. Een voedselbos draagt zo bij aan klimaatadaptatie en -mitigatie. En stel: we zouden onze woonwijken veel eetbaarder maken, dan zou er een stuk minder uit de supermarkt gehaald hoeven worden.
De samenleving is dus gebaat bij het creëren van meer voedselbossen?
‘Ja, maar een duurzaam voedselbos ontwerpen is een enorme puzzel, die je samen legt met de gemeente, architecten, gebiedsontwikkelaars, bewoners en alle andere partijen. Neem alleen al de aanleg. Boven een riolering kun je bijvoorbeeld geen bomen zetten; daar willen ze altijd bij kunnen voor onderhoud. Van Rijnvliet hebben we geleerd dat hoe eerder je bij het ontwerp van een nieuwe wijk betrokken bent, hoe beter. En je hebt een fl exibele gemeente nodig, die durft. Maar na de aanplant begint het pas echt. Je moet bijvoorbeeld zorgen dat er bij de overdracht aan de gemeentebeheerdienst geen kennis verloren gaat, want een voedselbos onderhouden is heel wat anders dan vierkante meters maaien. De groendienst van de gemeente Utrecht is speciaal bij mij op cursus gegaan. En in tegenstelling tot wat je soms hoort, valt het eten niet zomaar in je hand: je moet zo’n bos actief beheren. Anders neemt de lokale biodiversiteit zoals elzen en wilgen al snel de overhand, en groeit je kiwibes zó hoog dat niemand er meer bij kan om te oogsten.’
Wanneer is een voedselbos geslaagd?
‘Als je een landschap hebt dat zowel eetbaar is, meer biodiversiteit creëert én dat gewoon een mooie plek is voor iedereen. Niet voor een paar jaar, maar als vanzelfsprekend onderdeel van het stedelijke leven, zodat bewoners elkaar daar blijven ontmoeten. Als dat allemaal lukt, maakt een voedselbos het leven in de steden een stuk leuker.’